De voornaamste lokatie voor systeeminstellingen is /etc/rc.conf. Dit bestand bevat een scala aan instellingen, die gebruikt wordt om het systeem in te stellen bij het opstarten. De naam impliceert dit al. Het is informatie voor de rc* bestanden (rc staat voor “resource configuration” of broninstellingen).
De systeembeheerder wordt geacht regels toe te voegen aan rc.conf om de standaardinstellingen uit /etc/defaults/rc.conf aan te passen. Het standaardbestand moet niet letterlijk gekopiëerd worden naar /etc. Het bevat standaardwaardes en is niet bedoeld als voorbeeld. Alle wijzigingen die specifiek zijn voor een systeem horen in /etc/rc.conf thuis.
In een clusterscenario is het nuttig om systeemspecifieke instellingen te scheiden van algemene instellingen die voor het hele cluster gelden. Hiervoor kunnen een aantal strategieën worden gebruikt. De aanbevolen benadering is om systeem-specifieke instellingen in /etc/rc.conf.local te plaatsen. Een voorbeeld:
/etc/rc.conf:
sshd_enable="YES" keyrate="fast" defaultrouter="10.1.1.254"
/etc/rc.conf.local:
hostname="node1.example.org" ifconfig_fxp0="inet 10.1.1.1/8"
rc.conf kan vervolgens naar elk systeem gedistribueerd worden met rsync of een gelijksoortig programma, terwijl rc.conf.local uniek blijft.
Het actualiseren van het systeem met sysinstall(8) of make world overschrijft rc.conf niet, zodat de bestaande systeeminstellingen niet verloren gaan.
Tip: Het instellingenbestand /etc/rc.conf wordt gelezen door sh(1). Dit stelt systeembeheerders in staat om een zekere hoeveelheid logica aan dit bestand toe te voegen, dat kan helpen in het creëren van zeer ingewikkelde configuratiescenario's. Bekijk rc.conf(5) voor meer informatie over dit onderwerp.