Het bestandssysteem wordt het best weergegeven als een boom, met de stam als /. /dev, /usr en de andere map in root zijn takken die weer hun eigen takken kunnen hebben, zoals /usr/local, etc.
Er zijn verschillende redenen om sommige van deze mappen op aparte bestandssystemen te plaatsen. /var bevat de mappen log/, spool/ en verschillende types tijdelijke bestanden en kan volraken. Het laten vollopen van het root bestandssysteem is geen goed idee, dus het splitsen van /var van /is vaak de favoriet.
Een andere vaak voorkomende reden om bepaalde mapbomen op aparte bestandssystemen te plaatsen, is om ze op verschillende fysieke schrijven te zetten of gescheiden virtuele schijven zoals gemounte Netwerk bestandssystemen of cd-rom drives.
Tijdens het opstartproces, worden bestandssystemen die
vermeld staan in /etc/fstab automatisch gekoppeld
(tenzij ze vermeld staan met noauto
).
/etc/fstab bevat een lijst van regels die aan het volgende formaat voldoen:
apparaat /koppelpunt fstype opties dumpfreq passno
Een apparaatnaam (die moet bestaan) zoals uitgelegd in Paragraaf 19.2.
Een map (die moet bestaan) waarop het bestandssysteem gekoppeld moet worden.
Het bestandssysteem type dat aan mount(8) gegeven wordt. Het standaard FreeBSD bestandssysteem is ufs.
Dit is of rw
voor lezen en schrijven
bestandssytemen, of ro
voor alleen lezen, gevolgd door
elke andere optie die mogelijk nodig is. Een standaard optie is noauto
voor bestandssystemen die niet automatisch gekoppeld
worden tijdens het opstarten. Andere opties staan in mount(8).
Dit wordt gebruikt door dump(8) om te bepalen welke bestandssystemen gedumpt moeten worden. Als het veld niet is ingevuld, wordt aangenomen dat er een nul staat.
Dit bepaalt in welke volgorde bestandssystemen gecontroleerd moeten worden. Bestandssystemen die overgeslagen moeten worden moeten hun passno waarde op nul hebben staan. Voor het root bestandssysteem (dat voor alle andere gecontroleerd moet worden) moet passno op één staan en passno waarden voor andere bestandssystemen moeten een waarde hebben groter dan één. Als bestandssysteem dezelfde passno waarde hebben probeert fsck(8) deze bestandssystemen tegelijkertijd te controleren.
In fstab(5) staat meer informatie over de opmaak van /etc/fstab en de mogelijke opties.
mount(8) wordt gebruikt om bestandsystemen te koppelen.
De meest eenvoudige vorm is:
Alle opties voor het commando staat in mount(8), maar de meest voorkomende zijn:
Mountopties
-a
Mount alle bestandssystemen die in /etc/fstab staan,
behalve die gemarkeerd staan als “noauto”, uitgesloten zijn door
de optie -t
of die al gekoppeld zijn.
-d
Doe alles behalve het echt aanroepen van de systeemopdracht mount. Deze optie is handig in samen met de optie -v
om te bepalen wat mount(8)
eigenlijk probeert te doen.
-f
Forceert het koppelen van een niet schoon bestandssysteem (gevaarlijk) of forceert het innemen van schrijftoegang als de koppelstatus van een bestandssysteem wijzigt van lezen en schrijven naar alleen lezen.
-r
Mount het bestandssysteem alleen lezen. Dit is identiek aan de optie ro
voor de optie -o
.
-t
fstypeMount het opgegeven bestandssysteem als het opgegeven type bestandssysteem of
koppelt alleen bestandssystemen van het aangegeven type als ook de optie
-a
is opgegeven.
“ufs” is het standaard bestandssysteem.
-u
Werk koppel opties van het bestandssysteem bij.
-v
Geef uitgebreide informatie (verbose).
-w
Mount het bestandssysteem lezen en schrijven.
De optie -o
accepteert een door komma's gescheiden
lijst van opties, waaronder de volgende:
Sta geen uitvoerbare bestanden toe op dit bestandssysteem. Ook dit is een nuttige veiligheidsoptie.
Interpreteer geen setuid of setgid opties op het bestandssysteem. Ook dit is een nuttige veiligheidsoptie.
umount(8) heeft een
koppelpunt, een apparaatnaam, -a
of -A
als parameter.
Alle vormen kunnen de optie -f
hebben om een
bestandsysteem te forceren te ontkoppelen en de optie -v
voor uitgebreide informatie. De optie -f
is meestal geen
goed idee. Forceren dat een bestandssysteem ontkoppeld wordt kan de computer laten
crashen of data op het bestandssysteem beschadigen.
De opties -a
en -A
worden
gebruikt om alle bestandssystemen te unmounten, mogelijk nader gespecificeerd door
de optie -t
met daarachter op welke typen
bestandssystemen het betrekking heeft. Voor de optie -A
geldt dat deze niet probeert het root bestandssysteem te ontkoppelen.